Joseph Wolff predikt het evangelie in het Land Israël
Nederlands + English
Joseph Wolff (1795-1862) is een opmerkelijk figuur en een nogal excentrieke persoon. Hij was Joods, en hij was baanbrekend door het evangelie te brengen op plaatsen waar niemand voor hem heen durfde te gaan.
Bron: Kehila News – Tuvia Pollack
Naast Israël, reisde hij ook naar Turkije, Armenië, Afghanistan, India, Kasjmir, Egypte, Ethiopië, Jemen, Griekenland, en vele andere plaatsen, vaak op zoek naar de lokale Joden of wie hij dacht dat de verloren stammen waren, en preekte tot hen. Hij liet zich gemakkelijk meeslepen door zijn ijver en soms maakte hij vijanden door de mensen iets te brutaal te vertellen dat zij naar de hel zouden gaan als zij niet in het evangelie zouden geloven. Op een gegeven moment raakte hij ervan overtuigd dat Jezus in 1847 zou wederkomen, en hij sprak daarover tegen iedereen die maar wilde luisteren. Toen hem in 1852 werd gevraagd waarom hij dat gezegd had, antwoordde hij: “omdat ik een grote ezel was.” Mensen getuigden dat hij een slecht begrip had voor sociale omgangsvormen, en vaak dingen zei en deed die niet sociaal aanvaardbaar waren. Ik denk dat als hij vandaag de dag nog geleefd had, hij gediagnosticeerd zou zijn met een of andere lettercombinatie.
In dit artikel zullen we ons concentreren op zijn eerste paar bezoeken aan Jeruzalem in 1822 en 1823, omdat hij hier de eerste Joodse zendeling was die het evangelie in het Hebreeuws aan de Joden bracht sinds de tijd van de apostelen.
Maar eerst wat achtergrond. Hij werd in 1795 geboren als zoon van een rabbijn in Beieren. Nadat hij het evangelie had gehoord en geen duidelijke antwoorden van zijn vader had gekregen, verliet hij op elfjarige leeftijd het ouderlijk huis om “voor zichzelf de waarheid te vinden”. Aanvankelijk werd hij rooms-katholiek, maar kwam in de problemen omdat hij ruzie maakte met zijn leraren en de leer van de pauselijke onfeilbaarheid aanvocht. Toen hij in Rome was, ontmoette hij Henry Drummond, die hem aanmoedigde om te gaan studeren aan de London Jews Society (LJS).
Een historicus die in 1909 de geschiedenis van de LJS schreef, beschreef Wolff als “de meest opmerkelijke zendeling, in vele opzichten, die ooit in de gelederen van de Society heeft gediend, [en] die inderdaad moet worden beschouwd als de pionier van missies in het Oosten”.
Zijn eerste zendingsreis naar het Midden-Oosten werd gefinancierd door Drummond, dus hij werkte formeel niet voor de LJS. De LJS volgde zijn werk echter wel, steunde het en bracht er verslag over uit. Na Gibraltar, Malta en Egypte te hebben aangedaan, vertrok Wolff uiteindelijk op 13 december 1821 vanuit Alexandrië naar het Land Israël. Hij huurde een aantal kamelen, en de karavaan was op weg. Hij reisde langs de kust en kwam op 28 december in Jaffa aan. Omdat zijn “firman”, reisvergunning voor Jeruzalem, nog niet klaar was, reisde hij noordwaarts naar Libanon, waar hij begin 1822 aankwam, met het plan om Syrisch Arabisch te studeren, en met de belofte dat hij Bijbels naar kloosters zou sturen. In maart was hij terug in Jaffa, maar zijn firman was nog steeds niet aangekomen, evenmin als de zending geschriften uit Caïro waar hij op wachtte. Hij besloot zich daardoor niet te laten tegenhouden en kwam op 9 maart 1822 in Jeruzalem aan als de eerste Joodse missionaris sinds de apostel Petrus. Een paar dagen later arriveerde de firman.
In Jeruzalem verbleef Wolff op vele plaatsen. Eerst in een katholiek klooster, daarna in een Armeens klooster, en vervolgens huurde hij een kamer bij een moslim, om gemakkelijker Joden te kunnen ontmoeten. Hij ontmoette de Grieks-orthodoxe Procopius, die beloofde Wolff te zullen helpen met Bijbels en Nieuwe Testamenten. Later schreef hij dat hij “in stilte voorbijging aan hun afgoderij,” en wanneer hij met Joden sprak om hen met het evangelie te bereiken – had hij er geen moeite mee om over de niet-protestantse christenen te spreken als “afgodendienaars.” Desondanks slaagde hij er op de een of andere manier in goede betrekkingen te onderhouden met Grieks-orthodoxen en Armeniërs. Met katholieken was dat minder het geval. Wolff verklaarde in zijn verslagen dat het zijn doel was de Joden te winnen voor het “zuivere christendom” – niet voor de afgoderij die zij zien onder de christenen in Jeruzalem.
Wolff is de eerste zendeling in Jeruzalem die een goede relatie met de Joodse bevolking opbouwde. Rabbi Moshe Secot, een Asjkenazische Jood, stemde erin toe Wolff rond te leiden door de synagogen, en vertelde dat er 700 Joodse gezinnen in Jeruzalem wonen. Wolff liet Rabbi Secot een Hebreeuws Nieuw Testament zien.
“Heeft u dit boek ooit eerder gezien?”
“Niet alleen gezien, maar met grote aandacht doorgelezen toen ik in Aleppo was, in het huis van een Rabbi. De passages uit het Oude Testament die in het Nieuwe worden aangehaald, spreken zonder twijfel over de Messias.”
In totaal noemde Wolff in zijn dagboek meer dan veertig verschillende Joden bij naam met wie hij gedurende de maanden die hij in Jeruzalem doorbracht, gesprekken voerde over de Talmoed, het Nieuwe Testament en het Christendom. Sommigen accepteerden het, anderen waren meer vijandig. Eén zei: “Geen Jood zal het ooit lezen.” Wolff slaagde er echter wel in Hebreeuwse Nieuwe Testamenten te verkopen of te verspreiden.
Het enige geval waarin Wolff zei dat hij met succes iemand had “bekeerd” was de zeventienjarige Avraham ben David. Hij kwam met een vriend naar Wolff en zei dat hij “met christenen had gediscussieerd, maar geen van hen was in staat om te antwoorden.” Een van deze christenen met wie Avraham had gediscussieerd was Melchior Tschoudy, genoemd in het vorige artikel, van wie hij een Hebreeuws Nieuw Testament had gekregen.
Op 19 april 1822 schreef Wolff in zijn verslag: “Avraham ben David roept mij elke dag, en bekende vandaag met tranen in zijn ogen dat hij ervan overtuigd is dat Jezus van Nazareth de Messias is, de Zoon van de levende God, en dat hij nu met zijn vrouw en moeder zal spreken over Christus Jezus de Heer.”
Wolff beschrijft vele debatten met verschillende rabbijnen. Naar eigen zeggen won hij alle argumenten. Een van de rabbijnen die vaak met hem sprak was Rabbi Menahem Mendel van Shklov, “de opperrabbijn van de Poolse Joden in Jeruzalem.”
Mendel was geboren in Litouwen in 1750, en was een leerling van de beroemde rabbi, de Gaon van Vilna (Eliah ben Solomon Zalman, 1720-1797). Hij kwam in 1808 in Israël aan, en woonde eerst in Safed. In 1812 trok hij met een groep volgelingen door naar Jeruzalem. Hij kwam met de bedoeling om de Asjkenazische aanwezigheid in Jeruzalem te herstellen, nadat zij in 1721 waren verdreven. Zij wilden ook de verwoeste Hurva Synagoge herbouwen. Het was een ingewikkelde bureaucratische onderneming die pas in 1864 werd gerealiseerd, lang na Mendels dood. De Hurva werd in 1948 opnieuw afgebroken en in 2010 herbouwd.
Mendel kwam en sprak vaak met Wolff, maar de voornaamste reden waarom hij en andere rabbijnen dat deden, leken andere redenen te zijn dan het verlangen om het evangelie te horen – de reden was veeleer dat zij Wolff probeerden terug te bekeren tot het Jodendom. Daarnaast hadden ze nog een andere bijbedoeling – ze gaven hem brieven om naar Europese Joden en Rabbijnen te brengen, om een betere communicatie met hen tot stand te brengen en meer financiële hulp te krijgen, aangezien zij te lijden hadden onder de ontberingen van de Moslimregering.
Rabbi Mendel zag Wolff echter ook als een potentieel gevaar, en probeerde te voorkomen dat andere Joden hem zouden zien, terwijl hij zijn eigen debatten voortzette. Desondanks deelde Wolff met succes Hebreeuwse Nieuwe Testamenten uit aan deze rabbijnen, drong er bij hen op aan deze zelf te lezen en te onderzoeken, en gaf er zelfs gevolg aan.
Op 25 april arriveerde een kist met Bijbels waar Wolff op had gewacht eindelijk in Jeruzalem. Hij verkocht en verdeelde Bijbels in vele talen onder christelijke pelgrims en betrok zelfs Joden bij om hem te helpen ze te verkopen aan zowel christenen als moslims. Verschillende katholieken ontvingen zijn bijbels in het Italiaans.
Op 28 april vaardigde de katholieke pater Cozza een verbod uit op Wolffs bijbels. “Omdat die man, die onlangs in Jeruzalem aankwam om de katholieke godsdienst te vernietigen, verschillende boeken heeft verspreid, beveel ik u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest mij alle boeken te bezorgen die hij heeft verspreid, en mij de namen te zeggen van degenen die ze hebben gekocht; en wie het zal wagen tegen dit bevel in te handelen, zal in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest worden geëxcommuniceerd”.
Ondanks dit katholieke verbod meldde Wolff op 11 mei: “Ik maak nooit een wandeling zonder door Grieken en Armeniërs om traktaten en Bijbels te verspreiden, aan zelfs veel katholieke inwoners, ondanks de excommunicatie.”
Op 27 april, slechts twee dagen na aankomst van zijn koffer, kondigden de rabbijnen een “excommunicatie van het Nieuwe Testament” af – wat betekende dat Wolff onmiddellijk moest zijn begonnen met de verspreiding ervan in het Hebreeuws. In zijn verslagen verklaarde hij dat hij ze gratis uitdeelde, vanwege de “bittere financiële omstandigheden” van de Joden. Ondanks dit verbod schreef hij op 4 mei: “Verscheidene Joden kwamen bij mij en vroegen om Nieuwe Testamenten, traktaten en Bijbels. – Ik gaf hen de boeken gratis. Zij lazen ze in de straten, maar de Joden uit Barbarije [Noord-Afrika] namen ze uit hun handen en verbrandden er een groot aantal.”
We zien dat Wolff tegenstand ondervond, maar desondanks slaagde hij erin een relatie met de Joodse gemeenschap in Jeruzalem op te bouwen. Hij verkocht hun Oude Testamenten, die zij gretig in ontvangst namen, hoewel deze niet zonder problemen gepaard gingen. In boeken die in die tijd in Europa werden gedrukt, werd vaak een kruis gebruikt om verwijzingen aan te geven, waardoor sommige Joden dachten dat de Engelsen dit hadden toegevoegd als bijgelovige verering van het kruis.
Op 30 april bezocht Wolff een rabbi die zo’n Bijbel had. Hij schreef in zijn verslag: “Ik merkte op dat verscheidene bladen uit de Hebreeuwse Bijbel waren gescheurd die ik hem had overhandigd. Ik vroeg naar de reden daarvan.” Het is te wijten aan “een enthousiaste Jood (…) wegens de kruisen die in de Bijbel te vinden zijn.”
Een andere rabbijn beweerde dat er verschillende fouten in de Bijbel staan, b.v. in Jesaja 9:6, en het beviel hem niet dat de Samaritaanse tekst in de aantekeningen werd aangehaald, “en dat het kruisteken, niettegenstaande de onschuld van de bedoeling, niet had mogen worden gekozen”. Hij zei ook dat de letters te klein waren en dat vaak de letter kaf werd gebruikt in plaats van de letter bet.
Op 5 mei werd door de Sefardische rabbijnen een edict uitgevaardigd dat vanwege de kruisen en de Samaritaanse aantekeningen alle Oude Testamenten die Wolff gratis had gegeven, moesten worden verbrand. Wolff stuurde hen onmiddellijk een brief:
“Aan de Rabbijnen, de Prinsen en de Geleerden! Ik heb vernomen dat in uw synagoge openbaar bevel is gegeven om de vierentwintig boeken, die het Oude Testament bevatten, in de vlammen te laten opgaan. Ik verlang ze liever terug te krijgen; zo niet, dan moet u mij de volle prijs van de boeken betalen, en alle onkosten ervan, want ik heb ze u gegeven om er van te leren, en niet om ze te verbranden. Wee u, herders van Israël, zegt JOSEPH WOLFF. P.S. Het merkteken waarvan u denkt dat het een teken van het kruis is, is niets anders dan een merkteken van Keri en Ketib.”
Avraham ben David overhandigde de brief aan de rabbijnen, en zij nodigden Wolff uit voor een hoorzitting die in het Hebreeuws werd gehouden. De woordvoerder heette Rabbi Meyahis, en hij legde Wolff uit dat alleen de rabbijnen de ware tekst van de aantekeningen kunnen onderscheiden, en dat gewone mensen geen Bijbel zouden mogen hebben waarin een Samaritaanse versie in de aantekeningen is opgenomen. “Bovendien,” zei hij, “en met betrekking tot het Nieuwe Testament dat u hebt verspreid, moet u zelf weten, want u bent van het zaad van Israël, dat het in strijd is met de wet van Mozes, die u zelf zo hoog acht, en daarom zijn wij vastbesloten elk exemplaar ervan te verbranden.”
Wolff antwoordde dat de Oude Testamenten waren verspreid met toestemming, en zelfs de wens, van Rabbi Mendel, de grote rabbi van de Asjkenazim. Wat het Nieuwe Testament betreft, ontkende Wolff dat het een verdraaiing van de wet van Mozes was, maar toen kwam hij met een verrassend initiatief: “Maar omdat u vastbesloten bent ze te verbranden, zal ik ze niet langer schenken, want ik heb ze gegeven om te lezen en niet om te verbranden.” Hij ondertekende een document waarin hij zich verplichtte geen Hebreeuwse Nieuwe Testamenten meer uit te delen aan Joden.
Een rabbi drong erop aan dat “het de leer van de Talmoed is: ‘Een Torah, geschreven door ketters, moet verbrand worden.'” Maar Rabbi Meyahis was tevreden met Wolffs verplichting en besloot de bijeenkomst. “Laten wij geen ruzie maken, maar samen vriendelijk zijn; wij zullen van ganser harte van de Engelse natie afschriften van onze Bijbel ontvangen, maar zonder aantekeningen, zonder commentaar, zonder enig voorwoord, en zonder enig Latijns karakter.” Hierop antwoordde Wolff: “En u zult ontvangen wat u wenst.” Waarop allen antwoordden: “Amen! Amen!”
Wolff liet toen rabbi Mendel getuigen dat hij inderdaad wenste dat Wolff kopieën van het Oude Testament onder de Joden zou verspreiden. Wolff bracht verslag uit van de bijeenkomst: “Morenu Meyahis en de anderen legden hem toen de reden uit, zoals hierboven vermeld, waarom zij wensten dat ik ze niet zou uitdelen. Hij stemde in met hun besluit, maar beval de uitgaven van de Hebreeuwse profeten en Psalmen, uitgegeven door het Londense Genootschap ter bevordering van het Christendom onder de Joden, ten zeerste aan – en zij verzochten mij geen Nieuwe Testamenten meer te verspreiden. Ik gaf hun mijn erewoord op papier, geen geschenken meer te geven van hen of van de traktaten, onder de Joden in Jeruzalem, toen ik bemerkte dat zij vastbesloten waren elk exemplaar te verbranden. Maar dit belet mij niet exemplaren van het Nieuwe Testament uit te lenen aan hen die, daar ben ik zeker van, ze niet zullen verbranden.”
Inderdaad, de volgende dag vroeg een rijke Jood aan Wolff om hem een nieuw testament te lenen dat hij zorgvuldig zou doorlezen en dan teruggeven.
Toen Wolff uiteindelijk Jeruzalem verliet, had hij aan Joden “een duizendtal traktaten uitgedeeld – waarvan er vele door de rabbijnen waren verbrand”. We weten niet precies wanneer hij vertrok, want zijn dagboek eindigt abrupt op 11 mei, maar het lijkt erop dat hij twee of drie maanden in Jeruzalem is gebleven.
Bijna een jaar later, in april 1823, was Wolff terug, en deze keer was hij niet alleen. Zou hij zijn belofte nakomen om het Nieuwe Testament niet in het Hebreeuws onder de Joden te verspreiden? Ja, dat zou hij, en we zullen zien hoe. Hij kwam aan met Pliny Fisk en Jonas King, twee Amerikaanse zendelingen van de ABCFM die hij in Malta had ontmoet. Sinds zijn laatste bezoek aan Jeruzalem was hij langs Aleppo, Beiroet, Antiochië, Cyprus en Alexandrië gekomen. Toen hij in Malta aankwam, was hij van plan om naar Engeland te gaan, maar toen hij deze twee zendelingen ontmoette en vernam dat zij op weg waren naar Jeruzalem, besloot hij hen te volgen. Een verslag van het Malta Bijbelgenootschap uit die tijd vermeldt dat de grote hoeveelheid geschriften die zij meebrachten 312 kopieën van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws bevatte.
Toen ze aankwamen, splitsten ze zich op, maar hielden nauw contact. Wolff nam zijn intrek in de Joodse wijk, terwijl de Amerikanen kamers huurden in het Griekse klooster. “Zij gingen naar de onbesnedenen, en ik naar de besnedenen,” schreef Wolff. Fisk schreef een paar dagen later in een brief dat Wolff “dag en nacht bezig was met prediken voor de Joden en redetwisten met hun Rabbijnen”.
Wolffs onderdak bij de Joden stuitte op verzet, maar zijn oude vriend Rabbi Mendel schoot hem te hulp. Er werd een compromis gesloten waarbij Wolff verbleef in een huis van een moslim binnen de Joodse wijk. Op die manier kon niemand hem ervan beschuldigen tussen de Joden te wonen. De reden dat sommigen hem daar niet wilden hebben was deels omdat hij dan gemakkelijker het evangelie zou kunnen verspreiden, maar ook omdat ze bang waren dat het moslimgezag de Joden ervan zou verdenken dat ze met Europese hulp probeerden onafhankelijk te worden.
Rabbi Mendel probeerde Wolff toch terug te winnen voor het Jodendom. Toen sommige Joden Wolff ervan beschuldigden dat hij uit eigenbelang het christendom had omarmd, verdedigde Mendel hem. “De heer Wolff is oprecht. Hij is in zijn jonge jaren op een dwaalspoor gebracht door het lezen van het Nieuwe Testament, en daarom ben ik zeer bedroefd hem zo standvastig te zien.” Een andere rabbi kwam naar Wolff en smeekte hem de Talmoed te geloven. Wolff las wel de Joodse geschriften en de Talmoed, maar gebruikte die om hen de dwalingen te tonen. Wolff maakte in zijn geschrift melding van een “opschudding” onder de Spaanse Joden zodra zij merkten dat hij hun boek las, en “trachtte aan te tonen dat zij uit hun eigen boeken in dwaling verkeren”. Sommige synagogen verboden het uitlenen van Joodse literatuur aan Wolff, maar velen legden dit naast zich neer. Wolff merkte op dat een van de rabbijnen zei dat “het nooit was voorgekomen in Jeruzalem, dat een Jood daar zou komen met het doel hen ervan te overtuigen dat Jezus de Messias is.”
Zijn belofte nakomend om het Nieuwe Testament niet in het Hebreeuws te verspreiden, “leende” Wolff toch Nieuwe Testamenten aan hen die hem erom vroegen. Hij las het Nieuwe Testament in het Hebreeuws voor aan vele Joden die hem het evangelie uitlegden en had zelfs meningsverschillen met velen over de geldigheid van de Talmoed. Een 80-jarige Poolse rabbi genaamd Marcowitz, die volgens Wolff in het geheim christen was, hielp hem argumenten in de Talmoed te vinden die overeenkwamen met het Nieuwe Testament.
In juli 1823 verliet Wolff Jeruzalem voor de tweede maal. Hij zou niet eerder terugkeren dan in 1829.
Van alle protestantse zendelingen in het Heilige Land was Wolff niet alleen de eerste Jood, maar ook de eerste die in staat was om met zijn landgenoten over Jesjoea te spreken. Wolff verliet Jeruzalem met de indruk dat de Joden openstonden voor het evangelie, en zijn beschermheren en ook de LJS geloofden hem. Dit was slechts gedeeltelijk waar, want hij ondervond ook grote tegenstand. Zowel contemporaine verslagen als latere literatuur hebben de invloed van Wolff vaak overdreven. Overdrijvingen als “Wolff kwam met een karavaan van twintig kamelen volgeladen met Hebreeuwse Bijbels en hij deelde honderden Hebreeuwse Nieuwe Testamenten uit aan gretige Joodse zielen” zijn ook nu nog gebruikelijk, maar zijn grotendeels mythisch. Hij had echter wel degelijk invloed. Hij was de eerste die goede contacten legde met de Joodse gemeenschap, hij kreeg rabbijnen zover dat zij het Nieuwe Testament lazen, en hij overtuigde ten minste één Joodse persoon ervan dat Jezus de Messias is. Het was een bescheiden begin, maar het was een begin. In deze twee korte jaren, 1822 en 1823, was er zaad gezaaid, en er zou meer komen.
Net als de andere protestantse zendelingen vóór hem, bleef Wolff maar een tijdje en ging dan naar een nieuwe plaats. Er was geen mogelijkheid voor een protestant om zich permanent in Jeruzalem te vestigen. In het volgende artikel zullen we zien hoe de door de LJS gezonden zendelingen dit oplosten door in Jeruzalem een “Bijbelgenootschapskamer” op te richten.
ENGLISH
Joseph Wolff preaching the gospel in the Land of Israel
Joseph Wolff (1795-1862) is a remarkable character and quite an eccentric person. He was Jewish, and he broke new ground by bringing the gospel to places where no one had dared to go before him.
Source: Kehila News – Tuvia Pollack
Besides Israel, he also traveled to Turkey, Armenia, Afghanistan, India, Kashmir, Egypt, Ethiopia, Yemen, Greece, and many other places, often finding the local Jews or whoever he thought were the lost tribes, and preaching to them. He easily got carried away with his zeal and sometimes he made enemies by telling people a bit too brazenly that they were going to hell lest they believe the gospel. At some point, he became convinced that Jesus would return in 1847, and spoke of that to anyone who would listen. When asked in 1852 why he did that, he replied, “because I was a great ass.” People testified that he had a poor understanding of social conduct and interactions, and often said and did things that were not socially acceptable. I think that had he lived today, he would be diagnosed with some sort of letter combination.
In this article, we will focus on his first few visits to Jerusalem in 1822 and 1823, because here he was the first Jewish missionary who brought the gospel to the Jews in Hebrew since the time of the apostles.
But first, some background. He was born in 1795 as the son of a rabbi in Bavaria. After having heard the gospel, and not getting any clear answers from his father, he left his parents’ home at the age of eleven to “find truth for himself.” He initially became a Roman Catholic, but got in trouble for arguing with his tutors and attacking the doctrine of papal infallibility. While in Rome, he met Henry Drummond, who encouraged him to study at the London Jews Society (LJS).
A historian who wrote the LJS’s history in 1909 described Wolff as “the most remarkable missionary, in many ways, that ever served in the Society’s ranks, [and] who must indeed be regarded as the pioneer of its Missions in the East.”
His first mission trip to the Middle East was financed by Drummond, so he didn’t work for the LJS formally. The LJS did, however, follow his work, supported it, and reported on it. After passing through Gibraltar, Malta and Egypt, Wolff finally embarked from Alexandria towards the Land of Israel on December 13, 1821. He hired several camels, and the caravan was on its way. He traveled along the shore and arrived in Jaffa on December 28. As his “firman,” travel permit to Jerusalem wasn’t ready, he continued north to Lebanon, where he arrived in early 1822, planning to study Syrian Arabic, and promising shipments of Bibles to convents. In March he was back in Jaffa, but his firman had still not arrived, nor had the shipment of scriptures from Cairo that he was waiting for. He decided to not let that stop him, so on March 9 1822, he arrived in the city of Jerusalem as the first Jewish missionary since the apostle Peter. The firman arrived a few days later.
In Jerusalem, Wolff stayed in many places. First with a Catholic convent, then an Armenian convent, and then he rented a room with a Muslim, in order to more easily meet with Jews. He met with the Greek Orthodox Procopius, who promised to assist Wolff with Bibles and New Testaments. He later wrote that he “passed over their idolatry in silence,” and whenever he spoke to Jews to reach them with the gospel – he had no problems speaking about the non-protestant Christians as “idolaters.” Despite this, he somehow managed to keep good relations with Greek Orthodox and Armenians. Less so with Catholics. Wolff stated in his reports that his objective was to win the Jews for “pure Christianity” – not the idolatry that they see among the Christians in Jerusalem.
Wolff is the first missionary in Jerusalem who developed a good relationship with the Jewish population. Rabbi Moshe Secot, an Ashkenazi Jew, agreed to show Wolff around the synagogues, and mentioned that there are 700 Jewish families living in Jerusalem. Wolff showed Rabbi Secot a Hebrew New Testament.
“Have you ever seen this book before?”
“Not only seen, but read it through with great attention when at Aleppo, in the house of a Rabbi. Those passages of the Old Testament cited in the New, speak undoubtedly of the Messiah.”
Altogether Wolff mentioned in his journal over forty different Jews by name with whom he had conversations during the months he spent in Jerusalem, about the Talmud, the New Testament and Christianity. Some were accepting, some were more hostile. One said that “No Jew will ever read it.” Wolff did, however, succeed in selling or distributing Hebrew New Testaments.
The only case where Wolff said that he successfully “converted” someone was seventeen-year-old Avraham ben David. He came to Wolff with a friend and said that he had “argued with Christians, but none of them was able to answer.” One of these Christians that Avraham had argued with was Melchior Tschoudy, mentioned in the previous article, from whom he had received a Hebrew New Testament.
On April 19, 1822, Wolff wrote in his report: “Avraham ben David calls on me every day, and confessed to-day with tears in his eyes that he is convinced that Jesus of Nazareth is the Messiah, the Son of the living God, and that he will now speak with his wife and mother about Christ Jesus the Lord.”
Wolff describes many debates with various rabbis. In his own words, he won all the arguments. One of the rabbis who spoke to him often was Rabbi Menahem Mendel of Shklov, “the chief rabbi of the Polish Jews of Jerusalem.”
Mendel was born in Lithuania in 1750, and had been a disciple of the famous rabbi, the Gaon of Vilna (Eliah ben Solomon Zalman, 1720-1797). He arrived in Israel in 1808, and first lived in Safed. He continued to Jerusalem with a group of followers in 1812. He came with the intent to reestablish Ashkenazi presence in Jerusalem, after they had been expelled in 1721. They also wished to rebuild the demolished Hurva Synagogue. It was a complicated bureaucratic endeavor which didn’t come to pass until 1864, long after Mendel’s death. The Hurva was again demolished in 1948 and rebuilt in 2010.
Mendel came and spoke to Wolff often, but the primary reason he and other rabbis did so seemed to be other reasons than the desire to hear the gospel – the reason was rather that they tried to convert Wolff back to Judaism. Besides that, they also had another ulterior motive – they gave him letters to bring to European Jews and Rabbis, to secure better communication with them and receive more financial help, as they were suffering hardships from the Muslim government.
Rabbi Mendel, however, also saw Wolff as a potential danger, and tried to prevent other Jews from seeing him while continuing his own debates. Nevertheless, Wolff successfully distributed Hebrew New Testaments to these rabbis, urged them to read it and examine it for themselves, and even followed up on it.
On April 25, a trunk of Bibles that Wolff had been waiting for finally arrived in Jerusalem. He sold and distributed Bibles in many languages among Christian pilgrims and even engaged Jews in helping him sell them to both Christians and Muslims. Several Catholics received his Bibles in Italian.
On April 28, Catholic father Cozza issued a ban against Wolff’s Bibles. “As that man who lately arrived at Jerusalem for the destruction of the Catholic religion, has distributed several books, I command you in the name of the Father, the Son, and the Holy Spirit, to deliver to me all the books which he has distributed, and to tell me the names of those who have bought them; and whosoever shall dare to act contrary to this order, shall be excommunicated in the name of the Father, the Son, and the Holy Spirit.”
Despite this Catholic ban, Wolff reported on May 11, “I never take a walk without being entreated by Greeks, and Armenians for tracts and Bibles, and even by many of the Catholic inhabitants, in despite of the excommunication.”
On April 27, only two days after his trunk arrived, the rabbis proclaimed an “excommunication of the New Testament” – which meant that Wolff must have started distributing them in Hebrew right away. In his reports, he stated that he distributed them for free, because of the Jews “dire financial circumstances.” Despite this ban, on May 4, he wrote: “Several Jews called on me, and asked for New Testaments, tracts, and Bibles. – I gave them the books gratis. They read them in the streets, but the Jews from Barbary [North Africa] took them out of their hands, and burnt a great many.”
We can see that Wolff endured opposition, but despite this, he was successful in establishing a relationship with the Jewish community in Jerusalem. He sold them Old Testaments, which they readily received, although these were not without problems. Books printed in Europe at that time would often use a cross to mark references, which led some Jews to believe that the English added it as a superstitious worship of the cross.
On April 30, Wolff visited a rabbi who had a Bible like that. He wrote in his report: “I observed that several leaves had been torn out of the Hebrew Bible which I have presented him with. I asked the reason for it.” It is due to “an enthusiastic Jew … on account of the crosses which are to be found in the Bible.”
Another rabbi claimed that there are several mistakes in the Bible, e.g. in Isaiah 9:6, and he did not like that the Samaritan text was cited in the notes, “and the sign of the cross, notwithstanding the innocency of the intention, ought not to have been chosen.” He also said that the characters were too small and that the letter kaf is often used instead of the letter bet.
On May 5, an edict was pronounced by the Sephardi rabbis that due to the crosses and the Samaritan notes, all the Old Testaments which Wolff has given for free must be burned. Wolff immediately sent them a letter:
“To the Rabbis, the Princes, and the Learned! I have learned that public orders have been given in your synagogue, that the twenty-four books, containing the Old Testament, should be committed to the flames. I desire rather to receive them back; if not, you must pay me the full price of the books, and all expenses of them, for I have given them to you to learn from, and not that they should be burnt. Woe to you shepherds of Israel, saith JOSEPH WOLFF P.S. The mark which you suppose is a sign of the cross, is nothing but a mark of Keri and Ketib.”
Avraham ben David delivered the letter to the rabbis, and they invited Wolff to a hearing conducted in Hebrew. The spokesman’s name was Rabbi Meyahis, and he explained to Wolff that only the rabbis can distinguish the true text from the notes, and regular people should not have a Bible in which a Samaritan version is included in the notes. “Furthermore,” he said, “and with respect to the New Testament which you have distributed, you must know yourself, for you are of the seed of Israel, that it is against the law of Moses, which you yourself so highly esteem, and we are therefore determined to burn every copy of it.”
Wolff answered that the Old Testaments had been distributed with the permission, and even the desire, of Rabbi Mendel, the great rabbi of the Ashkenazim. As for the New Testament, Wolff denied it was perverting the law of Moses, but then he came up with a surprising initiative: “But as you are determined to burn them, I shall not longer make presents of them, for I have given them to be read and not to be burnt.” He signed a paper obligating himself to stop giving out New Testaments in Hebrew to Jews.
One rabbi insisted that “it is the tenet of the Talmud: ‘A Torah, written by heretics, must be burnt.’” But Rabbi Meyahis was satisfied with Wolff’s obligation and concluded the meeting. “Let us not quarrel, but be friendly together; we will, with all our hearts, receive from the English nation, copies of our Bible, but without notes, without comment, without any preface, and without any Latin character.” To this Wolff replied: “And you shall receive such as you desire.” Whereupon all answered: “Amen! Amen!”
Wolff then brought in Rabbi Mendel as a witness that he indeed desired Wolff to distribute copies of the Old Testaments to the Jews. Wolff reported on the meeting: “Morenu Meyahis and the other then explained to him the reason, as above-mentioned, for desiring me not to distribute them. He conceded to their decision, but recommended highly, the editions of the Hebrew prophets and Psalters, published by the London Society for promoting Christianity amongst the Jews – and they entreated me not to distribute New Testaments any more. I gave them my word of honor on paper, not to make presents of them or of the tracts, among the Jews in Jerusalem, any more, when I perceived that they were determined to burn every copy. But this does not prevent me lending copies of the New Testament to those who, I am sure, will not burn them.”
Indeed, the very next day, a wealthy Jew asked Wolff to lend him a New Testament which he would read through carefully, and then give it back.
When Wolff eventually left Jerusalem, he had distributed to Jews “some thousand tracts – many of them burnt by the rabbis.” We don’t know exactly when he left, as his journal ends abruptly on May 11, but he seems to have stayed in Jerusalem for two or three months.
Almost a year later, in April 1823, Wolff was back, and this time he was not alone. Would he fulfill his commitment not to distribute the New Testament in Hebrew to Jews? Yes, he would, and we will see how. He arrived with Pliny Fisk and Jonas King, two American missionaries of ABCFM who he had met in Malta. Since his last visit to Jerusalem, he had gone through Aleppo, Beirut, Antioch, Cyprus and Alexandria. As he arrived in Malta, he intended to go to England, but when he met these two missionaries and learned that they were headed toward Jerusalem, he decided to follow them. A report from the Malta Bible Society from the time conveys that the sizeable amount of scriptures they brought with them included 312 copies of the New Testament in Hebrew.
As they arrived, they split up, but kept close contact. Wolff took lodging in the Jewish quarter, while the Americans rented rooms in the Greek convent. “They went to the uncircumcision, and I to the circumcision,” Wolff wrote. Fisk wrote in a letter a few days later that Wolff was “engaged day and night in preaching to the Jews and disputing with their Rabbis.”
Wolff’s lodging with the Jews was met with opposition, but his old friend Rabbi Mendel came to his aid. A compromise was reached in which Wolff stayed in a house belonging to a Muslim within the Jewish quarter. That way, no one could accuse him of living among the Jews. The reason some didn’t want him there was partly because it would make it easier for him to spread the gospel, but also because they were afraid the Muslim authority would suspect the Jews of trying to become independent with European help.
Rabbi Mendel still tried to win Wolff back to Judaism. When some Jews accused Wolff of having embraced Christianity out of personal interest, Mendel defended him. “Mr. Wolff is sincere. He has been led astray in his early years by reading the New Testament, and for this reason I am very much grieved to see him so firm.” Another rabbi came to Wolff, begging him to believe the Talmud. Wolff did read the Jewish writings and the Talmud, but used it to show them the errors. Wolff mentioned in his writing a “stir” among the Spanish Jews as soon as they observed that he was reading their book, and “trying to shew that they are in error out of their own books.” Some synagogues banned lending Jewish literature to Wolff, but many disregarded it. Wolff remarked that one of the rabbis said that “it never was seen in Jerusalem, that a Jew should come there for the purpose of persuading them that Jesus is the Messiah.”
Honoring his commitment not to distribute the New Testament in Hebrew, Wolff still “lent” New Testaments to those who asked him. He read the New Testament in Hebrew with many Jews explaining the gospel and even had disputes with many about the validity of the Talmud. An 80-year-old Polish rabbi named Marcowitz, who, according to Wolff, was secretly a Christian, helped him to find arguments within the Talmud which agreed with the New Testament.
In July 1823, Wolff left Jerusalem for the second time. He wouldn’t be back until 1829.
Of all the Protestant missionaries in the Holy Land, Wolff was not only the first Jew but also the first one able to speak to his fellow countrymen about Yeshua. Wolff left Jerusalem with the impression that the Jews were open to the gospel, and his patrons as well as the LJS believed him. This was only partly true, as he also faced large opposition. Both contemporary reports and later literature have often exaggerated Wolff’s impact. Exaggerations like “Wolff came with a caravan of twenty camels loaded with Hebrew Bibles and he gave out hundreds of Hebrew New Testaments to eager Jewish souls” are common even today, but are largely mythical. However, he definitely did have an impact. He was the first one to establish good contacts with the Jewish community, got rabbis to read the New Testament, and convinced at least one Jewish person that Jesus is the Messiah. It was a humble start, but it was a start. In these two short years of 1822 and 1823, seeds were sown, and more would come.
Just as the other protestant missionaries before him, Wolff only stayed for a while and then went on to a new place. There was no possibility for a protestant to settle permanently in Jerusalem. In the next article, we will see how the missionaries sent by the LJS solved this by setting up a “Bible Society Room” in Jerusalem.
Trackbacks/Pingbacks