De Amerikaanse Raad van Commissarissen voor Buitenlandse Zending (ABCFM) 

Nederlands + English

In de vorige artikelen heb ik geschreven over hoe af en toe protestantse zendelingen in het begin van de 19e eeuw in Jeruzalem aankwamen, meestal voor een korte tijd. Velen kwamen met een universele instelling om iedereen te bereiken, maar sommigen van hen waren specifiek gericht op het bereiken van de Joden met het evangelie. De organisaties die hen uitzonden waren meestal zendingsgenootschappen die in het begin van de 19e eeuw werden opgericht.

Bron: Kehila News – Tuvia Pollack

We hebben gezien hoe de London Jews Society (LJS) een centrale plaats innam in ons verhaal, eenvoudigweg omdat zij het enige zendingsgenootschap waren dat zich specifiek op Joden richtte, en zij hadden een speciale belangstelling voor Israël. Het British and Foreign Bible Society (BFBS) stuurde zelf geen zendelingen, maar voorzag de LJS zendelingen van Bijbels en materiaal. Deze Anglicaanse genootschappen zonden niet alleen Britten uit. Veel van de door hen uitgezonden zendelingen waren Zwitsers, Duits of Deens. Een ander zendingsgenootschap dat betrokken was bij Israël was een Amerikaans genootschap, de American Board of Commissioners for Foreign Missions (ABCFM), dat was opgericht in Massachusetts. Zij waren algemener van opzet en probeerden iedereen te bereiken.

Joseph Wolff, die we in het vorige artikel hebben ontmoet, was de eerste Joodse zendeling die in het Hebreeuws met de Joodse gemeenschap van Jeruzalem kon spreken. Hij had een eigenzinnige persoonlijkheid, en de LJS vond het moeilijk om met hem samen te werken. Zij sponsorden zijn reizen en brachten verslag uit van zijn successen, maar waren voorzichtig om hem niet al te hartgrondig te steunen, voor het geval hij hen in verlegenheid zou brengen. Zowel in 1822 als in 1823 woonde hij een paar maanden in Jeruzalem, en daarna verliet hij Israël voor verdere avonturen in Turkije, Armenië en elders. Maak je geen zorgen, hij komt wel terug.

We moeten niet vergeten dat Jeruzalem in die tijd alleen bestond uit wat we nu kennen als de Oude Stad binnen de muren. Sommige van die straten bestaan nog steeds in Jeruzalem. De Hebron Road was de hoofdweg naar Bethlehem en Hebron, en de Jaffa Road was de weg naar Jaffa, maar deze werden niet beschouwd als zijnde binnen de stad. Sommige van de huidige wijken van Jeruzalem, zoals Beit Tsafafa, Ein Kerem en Tsur Baher, bestonden als kleine dorpen buiten de stad. Maar het proces waarbij Jeruzalem buiten de muren kwam te liggen en deze dorpen opslokte, lag nog vele tientallen jaren in het verschiet.

In november 1823 kwam Pliny Fisk van de ABCFM naar Jeruzalem met een specifiek doel voor ogen. Hij richtte de “Kamer van het Bijbelgenootschap” op, die tot 1831 werkzaam was. Fisk bleef in Jeruzalem tot april 1824, terwijl andere zendelingen van de andere genootschappen kwamen en gingen. De namen van deze zendelingen die kwamen en gingen waren William Jowett, William Bucknor Lewis, Jonas King, en William Bird. De Griekse patriarch Procopius, die behulpzaam was geweest voor de Bijbelse zaak, was nu overleden, en zijn opvolger was minder enthousiast over samenwerking met de protestanten. “De Kamer van het Bijbelgenootschap” in het klooster van ‘Mar Michael’ hielp om dit probleem op te lossen.

In plaats van telkens bijbels mee te nemen en ze allemaal te verkopen/verdelen alvorens verder te gaan, konden ze nu een hoeveelheid boeken in het lokaal achterlaten en later terugkomen. Zij startten dit op, maar niet zonder moeilijkheden, zowel omdat zij het eens moesten worden met de Grieken en hun theologische verschillen moesten overbruggen, als omdat de Moslimautoriteiten hen arresteerden wegens het verkopen van Bijbels aan Moslims. Uiteindelijk bereikten zij, met tussenkomst van de Britse consul in Jaffa (er was nog geen consul in Jeruzalem), een overeenkomst waarbij de “ongelovigen” (christenen en joden) hun “ongelovige boeken” onderling mochten kopen en verkopen zoveel als zij wilden, zolang zij die maar niet aan moslims verkochten. Een van de missionarissen, Lewis, kwam in contact met joden en ontmoette rabbi Mendel, een oude vriend van Wolff. Toen hij hoorde dat Mendel was gearresteerd omdat hij ’s nachts zijn deur had opengelaten, diende hij een klacht in bij de gouverneur van Jeruzalem. Lewis zag hoe oneerlijk christenen en joden werden behandeld door de moslimautoriteiten en vond het noodzakelijk dat er een Britse consul in Jeruzalem zou komen.

In april 1824 vertrok Fisk samen met William Bird uit Jeruzalem. Fisk naar Beiroet waar zijn basis was, en Bird ging terug naar Engeland. Hun twee moederorganisaties, ABCFM in Boston en LJS in Londen, wensten van Jeruzalem een basis te maken voor bijbelwerk in de regio, maar de Ottomaanse autoriteiten wilden dat niet toestaan. De protestantse zendelingen uit Europa en Amerika hadden nu de aandacht getrokken van de Moslimautoriteiten, en in de loop van het jaar 1824 werden een aantal regels en verboden ingesteld om de zendelingen te beperken. Een van die verboden kwam rechtstreeks van de Ottomaanse sultan en bepaalde dat christelijke geschriften die het rijk binnenkwamen, moesten worden teruggegeven. Geen moslim mocht ze bezitten. Het verkopen en kopen ervan was verboden, en als dergelijke geschriften in het bezit van een moslim zouden worden aangetroffen, zouden zij in beslag worden genomen en worden verbrand.

Desondanks ging het bijbelwerk vrijwel ongestoord door, omdat bleek dat elke plaatselijke overheid vrij laks was bij de toepassing van het verbod.

Benjamin Barker was de agent van de BFBS, het British and Foreign Bible Society, in het gebied, en hij was gestationeerd in Smyrna. Hij bezocht Jeruzalem tussen augustus en september 1824 en verbleef in het Mar Michael klooster, waar ook de Kamer van het Bijbelgenootschap was ondergebracht. Hij meldde dat hij goed was ontvangen en dat de Grieken en Armeniërs ervoor zorgden dat het hun pelgrims niet aan geschriften ontbrak – wat erop wijst dat zij gebruik maakten van de zaal van het Bijbelgenootschap, zelfs wanneer de protestantse zendelingen afwezig waren. Er was echter geen verspreiding of contact met de Joden.

In het voorjaar van 1825 keerden Fisk, King en Lewis terug naar Jeruzalem met een christelijke arts genaamd Dalton, die ook met LJS samenwerkte. Dalton woonde met zijn gezin als zendeling in Beiroet, en hij kwam de mogelijkheid onderzoeken om zich in Jeruzalem te vestigen. Europese protestantse zendelingen mochten niet permanent in Jeruzalem verblijven, maar hij hoopte dat er voor een arts misschien een mogelijkheid was.

Juist op dat moment kwam de pasja van Damascus met duizend soldaten om belasting te innen. Hij deed dit op een wrede manier, en hij vorderde brutaal enorme bedragen, vooral van de christenen en joden. Dalton schreef: “Elke dag, nee, bijna elk uur, brengt ons berichten over misdaden – christenen, joden en zelfs Turken, die worden gegrepen en in de boeien geslagen, en van hen worden grote sommen geëist.”

Rabbi Mendel en enkele andere Joden werden in ketenen naar het kamp van de Pasja buiten Jeruzalem gebracht. Lewis kwam met succes tussenbeide voor hem, via de Spaanse consul in Aleppo, die toevallig in Jeruzalem was om Pasen te vieren. De Joden werden vrijgelaten en Rabbi Mendel kwam hen bedanken voor hun hulp. Toen Dr. Dalton ook nog hielp bij de behandeling van de wonden van de Griekse overste van het klooster die door de Pasja was mishandeld, werden de betrekkingen tussen de Grieks-orthodoxen en de Europese protestanten verstevigd. Dalton vermeldde een geval waarin hij een nieuw testament gaf aan een Jood die hem daarom vroeg.

Na het brutale bezoek van de pasja brak er een opstand uit, waarbij mensen werden vermoord en beroofd. De vier bijbelkenners verlieten Jeruzalem haastig in mei 1825. Twee van hen, Lewis en King, wilden niet terugkomen. King was uitgezonden door de ABCFM en had tegen die tijd zijn contract afgemaakt en was naar huis gegaan, naar de VS. Lewis ging naar huis in Engeland, en hoewel de LJS hem terug wilde sturen, weigerde hij. Pliny Fisk was echter van plan om terug te keren. Hij ging naar Beiroet, klaar om leiding te blijven geven aan de Kamer van het Bijbelgenootschap kamer in Jeruzalem, en uiteindelijk daar terug te gaan.

Maar toen stierf hij.

We zullen dit steeds weer zien gebeuren. De ziekten en koortsen van het gebied die levens eisen, en het grote gevaar dat deze zendelingen hebben doorstaan om het evangelie aan ons te brengen. Fisk was nog geen 33 toen hij stierf. Van alle zendelingen die in 1825 in Jeruzalem waren, keerde uiteindelijk alleen Dr. Dalton terug. Nu stond de Kamer van het Bijbelgenootschap onder zijn gezag.

In december 1825 kwam Dr. Dalton terug naar Jeruzalem, ditmaal om zijn gezin van Beiroet naar Jeruzalem over te brengen en zich daar permanent te vestigen. Hij had een ontmoeting met Rabbi Mendel en de Grieken; hij regelde taallessen voor zichzelf om Arabisch, Grieks en Hebreeuws te leren. Alle praktische regelingen. Hij bleef in Jeruzalem tijdens Kerstmis en Nieuwjaar terwijl hij alles in orde bracht.

En toen stierf hij ook nog.

Maar op 3 januari 1826, slechts een paar dagen voordat hij werd getroffen door de fatale koorts die hem fataal werd, ontmoette hij een nieuwe jonge en onervaren Deense missionaris die de LJS juist naar Jeruzalem had gestuurd.

Zijn naam was John Nicolayson, en we zullen hem in het volgende artikel van meer nabij volgen.

 

ENGLISH:


The American Board of Commissioners for Foreign Mission (ABCFM) 

In the past few articles, I wrote about how occasional protestant missionaries arrived in Jerusalem during the early 19th century, usually for a short time. Many came with a universal mindset to reach out to everyone, but some of them were focused specifically on reaching the Jews with the gospel. The organizations that sent them out were usually missionary societies established in the early 1800s.

Source: Kehila News – Tuvia Pollack

We have seen how the London Jews Society (LJS) has taken a central stage in our story, simply because they were the only missionary society specifically focused on Jews, and they took a special interest in Israel. The British and Foreign Bible Society (BFBS) didn’t send any missionaries of their own, but equipped the LJS missionaries with Bibles and material. These Anglican societies didn’t only send out British people. Many of the missionaries sent out by them were Swiss, German, or Danish. Another missionary society involved in Israel was an American society named the American Board of Commissioners for Foreign Missions (ABCFM), which was established in Massachusetts. They were more general in scope and tried to reach out to everyone.

Joseph Wolff, who we met in the previous article, was the first Jewish missionary who could speak with the Jewish community of Jerusalem in Hebrew. He had a quirky personality, and the LJS found it difficult to work with him. They sponsored his travels, and reported on his successes, but were careful not to endorse him too wholeheartedly, in case he’d embarrass them. He lived in Jerusalem for a few months in both 1822 and 1823, and then left Israel for further adventures in Turkey, Armenia, and a little bit of everywhere. Don’t worry, he’ll be back.

We need to remember that Jerusalem, at this time, was only what we know today as the Old City within the walls. Some of the streets of modern Jerusalem existed. Hebron Road was the main road to Bethlehem and Hebron, and Jaffa road was the road to Jaffa, but they were not considered to be inside the city. Some of Jerusalem’s current neighborhoods, like Beit Tsafafa, Ein Kerem and Tsur Baher, existed as small villages outside of the city. But the process of Jerusalem moving outside of the walls, and swallowing up these villages, was still many decades in the future.

In November 1823, Pliny Fisk of the ABCFM came to Jerusalem with a specific purpose in mind. He set up the “Bible Society Room” which operated until 1831. Fisk stayed in Jerusalem until April 1824, while other missionaries from the other societies came and went. The names of these missionaries who came and went were William Jowett, William Bucknor Lewis, Jonas King, and William Bird. The Greek patriarch Procopius, who had been helpful to the Bible cause, had now passed away, and his successor was less keen on cooperating with the Protestants. The “Bible Society room” in the Mar Michael Greek convent helped overcome this issue.

Instead of bringing Bibles with them every time and selling/distributing them all before continuing, they could now leave a quantity of books in the room and come back later. They set this up, but not without trouble, both as they needed to agree with the Greeks and overcome their theological differences, and also as the Muslim authorities arrested them for selling Bibles to Muslims. Eventually, with the intervention of the British consul in Jaffa (there was no consul in Jerusalem yet), they reached an agreement where the “infidels” (Christians and Jews) were allowed to buy and sell their “infidel books” among themselves as much as they wished, as long as they didn’t sell them to Muslims. One of the missionaries, Lewis, got in contact with Jews and met Rabbi Mendel, Wolff’s old friend. Upon hearing that Mendel had been arrested for leaving his door open overnight, he complained to the governor of Jerusalem. Seeing the unfair treatment that Christians and Jews suffered under the Muslim authorities, Lewis voiced the necessity of having a British consul in Jerusalem.

In April 1824, Fisk left Jerusalem together with William Bird. Fisk to Beirut where his base was, and Bird went home to England. Their two parent organizations, ABCFM in Boston and LJS in London, wished they could make Jerusalem a base for Bible work in the region, but the Ottoman authorities wouldn’t allow it. The protestant missionaries from Europe and America had now attracted the attention of the Muslim authorities, and during the year 1824 a number of rules and bans were set up to limit the missionaries. One of those bans came directly from the Ottoman Sultan and said that Christian scriptures that entered the empire were to be returned. No Muslim could own them. Selling and buying them was prohibited, and if scriptures like that were to be found in a Muslim’s possession, they would be confiscated and burned. Despite this, the Bible work kept going on pretty much undisturbed since it turned out that each local authority was quite lax in the ban’s implementation.

Benjamin Barker was the agent of the BFBS, the British and Foreign Bible Society, in the area, and he was based in Smyrna. He visited Jerusalem between August and September 1824, staying in the Mar Michael convent, which also housed the Bible Society room. He reported that he was well received and that the Greeks and Armenians make sure that their pilgrims do not lack scriptures – indicating that they made use of the Bible Society room, even when the Protestant missionaries were absent. There was, however, no distribution or contact with the Jews.

In the spring of 1825, Fisk, King and Lewis returned to Jerusalem with a Christian doctor named Dalton, who also worked with LJS. Dalton lived with his family as a missionary in Beirut, and he came to investigate the possibility of settling down in Jerusalem. European protestant missionaries were not allowed permanent residency, but he hoped that for a doctor there might be a possibility.

Right at this time, the Pasha of Damascus arrived with a thousand soldiers for tax collection. He did this in a cruel way, and he brutally exhorted enormous sums, especially from the Christians and Jews. Dalton wrote: “Every day, nay, almost every hour, brings us intelligence of crime – Christians, Jews, and even Turks, seized and put in chains, and large sums demanded from them.”

Rabbi Mendel and some other Jews were taken in chains to the camp of the Pasha outside of Jerusalem. Lewis successfully intervened on his behalf, through the Spanish consul in Aleppo, who happened to be in Jerusalem to celebrate Easter. The Jews were released and Rabbi Mendel came to thank them for their help. When Dr. Dalton also helped to treat the wounds of the Greek superior of the convent who was mistreated by the Pasha, the relations between the Greek Orthodox and the European Protestants were strengthened. Dalton mentioned one case in which he gave a New Testament to a Jew who asked him for it.

In the wake of the Pasha’s brutal visit, a rebellion broke out, and people were killed and robbed. The four Bible-men hurriedly left Jerusalem in May 1825. Two of them, Lewis and King, didn’t want to come back. King had been sent out from the ABCFM and had by this time finished his contract and went home to the USA. Lewis went home to England, and even though the LJS wanted to send him back, he refused. Pliny Fisk, however, planned to return. He went to Beirut, ready to continue to be in charge of the Bible Society room in Jerusalem, and eventually go back there.

But then he died.

We will see this happen over and over. The diseases and fevers of the area claiming lives, and the great peril these missionaries went through to bring the gospel to us. Fisk wasn’t yet 33 when he died. Of all the missionaries who were in Jerusalem in 1825, only Dr. Dalton eventually returned. Now the Bible Society room was under his authority.

In December 1825, Dr. Dalton came back to Jerusalem, this time arranging to transfer his family from Beirut to Jerusalem and take up permanent residence. He met with Rabbi Mendel and the Greeks; he arranged language lessons for himself to study Arabic, Greek, and Hebrew. All the practical arrangements. He stayed in Jerusalem over Christmas and New Year’s while putting everything in order.

And then he also died.

But on January 3, 1826, just a few days before he was seized with the fatal fever that killed him, he met a new young and inexperienced Danish missionary that the LJS had just sent to Jerusalem.

His name was John Nicolayson, and we will follow him more closely in the next article.