De zogenaamde “Tomb of the Kings” waar de Saulcy een sarcofaag vond en verkeerd identificeerde: eind 19e eeuw
Met dank: Library of Congress

Nederlands + English

De zoektocht naar Bijbelse schatten die in de 19e eeuw begon, veranderde fundamenteel de manier waarop westerlingen, inclusief joden, Jeruzalem zagen. De gevolgen waren enorm.

Bron: Haaretz

De Bijbel kan Joden aansporen om Jeruzalem niet te vergeten, maar er staat niet dat ze er naartoe moeten gaan, laat staan ​​dat ze zich daar moeten vestigen. Dus hoe werd het de thuisbasis van meer dan een half miljoen Joden en de hoofdstad van Israël? Dat verhaal begint niet bij de vroege zionisten, maar bij de westerse christelijke ontdekkingsreizigers die tientallen jaren eerder arriveerden. In hun jacht naar Bijbelse schatten transformeerden ze wat lang een verlangen was geweest naar een ideaal in een werkelijke fysieke plek die een begeerlijke bestemming werd.

Die transformatie begon in 1863, toen de Ottomaanse sultan de Franse senator Felicien de Saulcy de eerste vergunning verleende om in Jeruzalem te graven. De Saulcy, een fervent katholiek en adviseur van de Franse keizer Napoleon III, heeft een sarcofaag opgegraven uit het ” graf van de koningen ” net ten noorden van de oude stad. Hij verklaarde dat een inscriptie op de zijkant oud-Hebreeuws was en de overblijfselen van Zedekia ’s koningin waren.

Beide beweringen bleken onjuist, de taal was Aramees en de vrouw was veel later begraven, in de Romeinse tijd, maar de tentoonstelling van de stenen kist in het Louvre zorgde voor een sensatie in Europa en de Verenigde Staten. Met de waarheidsgetrouwheid van de Schrift onder vuur in de jaren net nadat Darwin ” Origin of the Species ” (in 1859) publiceerde, werd een artefact dat ogenschijnlijk een Bijbelse figuur bevestigde, met enthousiasme begroet onder christelijke gelovigen.

Louis-Felicien-Joseph Caignart de Saulcy
Met dank: C. Schultz, Wikimedia Commons

De opgraving veroorzaakte ook een internationaal schandaal toen de Joden in Jeruzalem de Saulcy bekritiseerden voor het schaamteloos beroven van het graf van hun voorouders. Dergelijke klachten hielden de daaropvolgende stormloop van andere Europese mogendheden om hun eigen musea te verfraaien met voorwerpen die verband houden met de Bijbel niet tegen. Zelfs niet toen ze zich hard maakten om invloed uit te oefenen op het uiteenrafelende Ottomaanse rijk , de grootste koloniale prijs van de 19e eeuw.

Deze hernieuwde fascinatie voor Jeruzalem ging ook gepaard met het protestantse idee dat de Joden naar het Heilige Land moeten terugkeren om de wederkomst van Jezus mogelijk te maken. Deze interpretatie van de Schrift kreeg in het midden van de 19e eeuw steeds meer invloed.

Deze protestantse ‘christelijke zionisten’ hielpen bij de oprichting van het Palestine Exploration Fund, een Britse vereniging die in 1865 werd opgericht met instemming van koningin Victoria, na onderzoek van Palestina in het algemeen en Jeruzalem in het bijzonder. Het fonds stuurde Britse militaire officieren om het gebied onder Jeruzalem in kaart te brengen in de hoop de graven van David en Salomo, de verdwenen tempelschatten en andere artefacten met betrekking tot het Oude Testament te vinden. Een van de meest avontuurlijke hiervan was Charles Warren, een vrome anglicaan waarvan bekend was dat hij buskruit gebruikte om zich een weg te banen door geblokkeerde doorgangen. Deze praktijk maakte Arabische moslims zenuwachtig, die vermoedden dat zijn ware doel was om de “Noble Sanctuary”, of deTempelberg, te ondermijnen.

Jeruzalem met uitzicht op de Marokkaanse wijk, 1864
Met dank: uit het fotoalbum Vie

De archeologen vonden geen goud of zilver van Salomo, maar de tunnels die ze groeven en blootlegden trokken veel aandacht van de pers. Deze werden al snel belangrijke attracties voor de Europese en Amerikaanse toeristen die nu massaal naar de stad stroomden, dankzij nieuwe stoombootlijnen en een gastvrijer Ottomaans regime werd Jeruzalem een bestemming voor duizenden nieuwsgierige westerlingen, voornamelijk protestanten met een besteedbaar inkomen. Ze hadden vaak een weerstand tegen katholieke en Grieks-orthodoxe heiligdommen die ze als afgodisch beschouwden omdat die Jezus en Maria vereerden.  In plaats daarvan werden ze aangetrokken door opgravingen door Warren en zijn collega’s, die probeerden bewijzen op te graven van de koningen en profeten van het Oude Testament,

Ondertussen bleven veel islamitisch Arabische en Sefardisch joodse inwoners van Jeruzalem vijandig tegenover opgravingen waarvan ze vreesden dat ze de fundamenten van hun huizen en heilige plaatsen bedreigden. De kleine maar groeiende gemeenschap van Asjkenazische joden was echter geïntrigeerd. Aan het eind van de jaren 1860 nam Warren een groep lokale Ashkenazische rabbijnen mee op een ondergrondse tour, waarbij hij hen langs verraderlijke kuilen en open reservoirs leidde van wat nu deel uitmaakt van het Westelijke Muurtunnelcomplex – een tunnel die de fundering van de muur blootlegt honderden meters onder de moslimwijk.

“Ik was heel erg bang dat ik een paar rabbijnen zou kwijtraken”, schreef Warren later, “maar het geluk was ons gunstig gezind.” Zelfs toen er wat puin naar beneden stortte op het gezelschap, klaagden de bezoekers niet, schreef hij: “We waren gekomen voor sightseeing, dus een paar blauwe plekken vonden ze niet erg.” Later nodigden de rabbijnen hem uit voor een speciale ceremonie in hun synagoge waar ze gebeden opzegden voor deze vrome christen die ook een vroege pleitbezorger was voor Joodse controle over Palestina. Ze stelden zelfs voor een optie te nemen op zijn rapporten om die in het Hebreeuws te kunnen publiceren.

Tegen de jaren 1890 stroomden steeds meer Joodse toeristen uit Amerika en Europa naar Jeruzalem om de “Bijbelse ondergrondse” van de stad te zien en om heilige plaatsen te bezoeken zoals de Westelijke Muur, toen in de volksmond bekend als de “Klaagmuur”.

De Westelijke Muur, 1911 Met dank: GE Franklin,
Wikimedia Commons

Vroege voorstanders van Joodse nederzettingen in Palestina namen er nota van. Het stenige landschap met zijn overweldigende moslimmeerderheid lijkt misschien niet veel aantrekkingskracht te hebben gehad, maar de Bijbelse faam van de stad in combinatie met de concrete onthullingen door graafmachines gaven het Heilige Land een frisse romantische, maar ook spirituele allure.

Tijdens zijn enige bezoek aan de stad, waar hij in 1898 de Duitse keizer ontmoette, deinsde Theodor Herzl terug voor de ‘onmenselijkheid, onverdraagzaamheid en vuiligheid’ in de ‘stinkende’ straten van Jeruzalem.

Maar net als veel geschoolde westerlingen van zijn tijd was de auteur van The Jewish State gefascineerd door archeologie; hij had lezingen over het onderwerp bijgewoond terwijl hij in Egypte was. Herzl bezocht de opgravingen in Jeruzalem en liet zijn foto maken bij het ‘Graf van de Koningen’. Tot zijn grote ontsteltenis was de plek overgenomen door de Franse regering. “Dit is hoe onmogelijk mensen het vinden dat de Joden ooit zelf iets zouden bezitten”, brieste Herzl.

Maar er zou nog een schandaal voor nodig zijn om de Joden te overtuigen om de archeologische strijd aan te gaan. In 1909 leidde de Britse aristocraat Montagu Parker een in naam christelijk team in een intensieve zoektocht onder Jeruzalem naar de tempelschatten, waaronder de Ark des Verbonds. Ze verkochten aandelen in een bedrijf en ze hoopten dat de verkoop van deze objecten een fortuin zou opleveren op de kunstmarkt. Het project mislukte twee jaar later spectaculair toen ontdekt werd dat de Europeanen steen onder de Rotskoepel aan het uithakken waren. Dit veroorzaakte Arabische moslimrellen en leidde tot een politieke crisis die het Britse rijk deed schudden en de Ottomaanse regering in Istanbul bijna ten val bracht.

Tot dan toe waren de joden aan de zijlijn gebleven in de zoektocht naar het Bijbelse verleden. Maar deze mislukte poging wekte Joodse woede op. “Wij, die de meest geïnteresseerde partij zouden moeten zijn in deze archeologische opgravingen, doen bijna niets op dit gebied en laten het over aan wie het wil: Duitsers, Amerikanen, Britten”, klaagde David Smilanski in een Russisch-joodse krant uit 1912.

Charles Warren
Met dank: Herbert Rose Barraud uit Londen, Wikimedia Commons

De Parijse bankier Edmond de Rothschild deed iets. Hij kocht land op de bergkam ten zuiden van het hoogste punt van de stad in het gebied van de oorspronkelijke Stad van David. Met zijn financiële steun lanceerde een voormalige Franse militaire officier genaamd Raymond Weill in 1913 de eerste door Joden geleide opgraving in het Heilige Land.

Het publieke doel was om de graven van David en Salomo te vinden. Toch was wetenschap een bijzaak in wat in werkelijkheid een race was tussen Europese joden en christenen om ’s werelds beroemdste heilige object te verkrijgen. Toen Chaim Weizmann , later de eerste president van Israël, Rothschild ondervroeg, was het de Parijzenaar duidelijk dat “zijn doel was om de Ark des Verbonds bloot te leggen , waarvan hij dacht dat die daar begraven was.” Hij beet Weizmann toe: “wat maken opgravingen uit, het is het bezit dat telt.”

Net als De Saulcy voor hem ontdekte Weill geen schat, en zijn bewering dat hij vroege koninklijke Judese graven had gevonden, werd later door de meeste geleerden verworpen. Zijn inspanningen werden echter afgebroken door het begin van de Eerste Wereldoorlog, die alle Britse en Franse burgers dwong Jeruzalem te verlaten. Kort voor die crisis richtte een groep Joodse Europeanen, geïnspireerd door zowel Weills opgraving als het zionisme, de Society for the Reclamation of Antiquities op.

Geweldige Fantasie: het bad van Bethesda, Jeruzalem, genomen tussen 1860 en 1890
Met dank: Library of Congress, Wikimedia Commons

Hoewel het van korte duur was, zou het dienen als het zaad voor wat de Israel Exploration Society werd, het antwoord van het jodendom op de vraag die Smilanski in 1912 stelde.

Na de Eerste Wereldoorlog, toen de Britten de Ottomanen vervingen als de opzichter van Jeruzalem, behielden seculiere zionisten een afkeer van wat velen beschouwden als een middeleeuwse en bijgelovige plaats die niet geschikt was als hoofdstad van een moderne socialistische staat. (“Ik zou de oude stad niet accepteren, zelfs niet als ze het me gratis zouden geven”, verklaarde Weizmann in de jaren dertig).

Maar het viel niet te ontkennen dat de opgravingen van plaatsen zoals het Graf van de Koningen en de Stad van David druk uitoefende op Joodse bezoekers. Bijbelse archeologie had fysiek bewijs geleverd van een oude Joodse band met de stad. De Holocaust en de oorlog van 1948 zouden die emotionele gehechtheid aan Jeruzalem versterken.

Toen Oost-Jeruzalem in 1967 onder Israëlische beheer kwam, werden de christelijke archeologen die een eeuw lang de ondergrondse van de stad hadden gedomineerd, vervangen door Joodse graafmachines. Ze veranderden opgravingen in en rond de Oude Stad in een nationale obsessie, maar ze waren gewoon aan het uitbreiden wat hun voorgangers waren begonnen. Als je je vandaag onder Jeruzalem waagt, zul je nog steeds sporen vinden van de ruw uitgesneden tunnels en doorgangen die zijn gemaakt door die westerse christenen die hebben geholpen om Jeruzalem van een klein en stoffig bedevaartsoord te veranderen in een belangrijke toeristische bestemming die uiteindelijk de hoofdstad van Israël werd, en ’s werelds grootste meest omstreden stad

Andrew Lawler is een Amerikaanse journalist en auteur van het onlangs uitgebrachte ” Under Jerusalem: The Buried History of the World’s Most Contested City “.

 

 

 

ENGLISH


The so-called “Tomb of the Kings” where de Saulcy found and misidentified a sarcophagus: Late 19th century.
Credit: Library of Congress

The search for biblical treasures starting in the 19th century fundamentally changed the way Westerners, including Jews, saw Jerusalem. The consequences were enormous.

Source: Haaretz

The Bible may admonish Jews not to forget Jerusalem, but it doesn’t insist they should visit, much less settle there. So how did it become home to more than half a million Jews as well as Israel’s capital? That story begins not with early Zionists but with the Western Christian explorers who arrived decades earlier.In their hunt for biblical treasure, they transformed what had long been a yearned-for ideal into an actual physical place that became a desirable destination.

That transformation began in 1863, when the Ottoman sultan granted French senator Felicien de Saulcy the first license to dig in Jerusalem. An ardent Catholic and advisor to French Emperor Napoleon III, de Saulcy excavated a sarcophagus from the “Tomb of the Kings” just north of the Old City. He declared an inscription on its side to be ancient Hebrew and the remains inside that of Zedekiah’s queen.

Both claims proved wrong – the language was Aramaic and the woman had been buried much later, in Roman times – but the exhibition of the stone casket at the Louvre created a sensation in Europe and the United States. With scripture’s veracity under assault in the years just after Darwin published “Origin of the Species” (in 1859), an artifact ostensibly confirming a biblical figure was greeted with enthusiasm among Christian believers.

Louis-Felicien-Joseph Caignart de Saulcy
Credit: C. Schultz, Wikimedia Commons

The excavation also caused an international scandal when Jerusalem’s Jews criticized de Saulcy for blatantly robbing their ancestors’ tomb. Such complaints did not stop a subsequent rush by other European powers to embellish their own museums with objects related to the Bible, even as they jostled for influence over the fraying Ottoman Empire, the 19th century’s greatest colonial prize.

This newfound fascination with Jerusalem also was wrapped up with the Protestant idea that the Jews must return to the Holy Land to enable the second coming of Jesus. This interpretation of scripture became increasingly influential in the mid-19th century.

These Protestant “Christian Zionists” helped found the Palestine Exploration Fund, a British society organized in 1865 with Queen Victoria’s assent, following surveys of Palestine in general and Jerusalem in particular. The fund sent British military officers to map the territory beneath Jerusalem in the hopes of finding the tombs of David and Solomon, the vanished Temple treasures, and other artifacts relating to the Old Testament. One of the most adventurous of these was Charles Warren, a pious Anglican known to use gunpowder to blast his way through blocked passages. This practice unnerved Arab Muslims, who suspected his true goal was to undermine the “Noble Sanctuary”, or Temple Mount.

Jerusalem with a view of the Moroccan Quarter, 1864
Credit: From the Photograph Album Vie

The excavators found no Solomonic gold or silver, but the tunnels they burrowed and exposed garnered widespread press attention. These quickly became major attractions for the European and American tourists who now flocked to the city, thanks to new steamboat lines and a more welcoming Ottoman regime. Jerusalem became a destination for thousands of curious Westerners, mainly Protestants with disposable incomes. They were often repelled by Catholic and Greek Orthodox shrines celebrating Jesus and Mary, which they viewed as idolatrous. Instead, they were drawn to digs by Warren and his colleagues, who were seeking to unearth evidence of the kings and prophets of the Old Testament,

Meanwhile, many Muslim Arab and Sephardic Jewish residents of Jerusalem remained hostile to digs that they feared threatened the foundations of their homes and sacred sites. The small but growing community of Ashkenazi Jews, however, were intrigued. In the late 1860s, Warren took a group of local Ashkenazi rabbis on a subterranean tour, guiding them past treacherous pits and open cisterns of what is now part of the Western Wall Tunnels complex – a tunnel that exposes the foundation of the wall over hundreds of meters beneath the Muslim Quarter.

“I was very much afraid I should lose a few rabbis,” Warren wrote later, “but fortune favored us.” Even when some rubble collapsed on the party, the visitors didn’t complain, he wrote: “We had come for sightseeing, so they did not mind a few bruises.” Later, the rabbis invited him to a special ceremony in their synagogue where they offered prayers for this devout Christian who also was an early advocate for Jewish control of Palestine. They even proposed raising a subscription to publish his reports in Hebrew.

By the 1890s, increasing numbers of Jewish tourists from America and Europe were flocking to Jerusalem to see the city’s “biblical underground” as well as visit holy places like the Western Wall, then popularly known as the “Wailing Wall.”

The Western Wall, 1911Credit: G.E. Franklin,
Wikimedia Commons

Early advocates of Jewish settlements in Palestine took note. The stony countryside with its overwhelmingly Muslim majority might seem not to have had much inherent appeal, but the city’s biblical fame combined with the concrete revelations by excavators gave the Holy Land a fresh romantic, as well as spiritual, allure.

On his one and only visit to the city, where he met the German Kaiser in 1898, Theodor Herzl recoiled at the “inhumanity, intolerance, and foulness” in Jerusalem’s “reeking alleys.”

But like many educated Westerners of his day, the author of The Jewish State was fascinated with archaeology; he had attended lectures on the topic while in Egypt. Herzl visited the excavations in Jerusalem and had his picture taken at the “Tomb of the Kings.” Much to his dismay, the site had been acquired by the French government. “This is how impossible people would consider it that the Jews ever own anything themselves,” Herzl fumed.

But it would take another scandal to convince Jews to enter the archaeological fray. In 1909, the British aristocrat Montagu Parker led a nominally Christian team in an intensive search beneath Jerusalem for the Temple treasures, including the Ark of the Covenant. They sold shares in a company they hoped would reap a fortune from the sale of these objects on the art market. The project failed spectacularly two year later when the Europeans were discovered hacking away at the stone beneath the Dome of the Rock. This set off Arab Muslim riots and sparked a political crisis that rattled the British Empire and nearly brought down the Ottoman government in Istanbul

Until then, Jews had remained on the sidelines in the search for the biblical past. But this bungled effort attracted Jewish ire. “We, who should be the most interested party in these archaeological excavations, do almost nothing in this field and leave to whomever else wants it: Germans, Americans, British,” complained David Smilanski in a 1912 Russian-Jewish newspaper.

Charles Warren
Credit: Herbert Rose Barraud of London,
Wikimedia Commons

Parisian banker Edmond de Rothschild did something. He purchased land on the ridge south of the city’s acropolis in the area of the original City of David. With his financial backing, a former French military officer named Raymond Weill in 1913 launched the Holy Land’s first Jewish-led excavation.

The public goal was to find the tombs of David and Solomon. Yet science was an afterthought in what was really a race between European Jews and Christians to obtain the world’s most famous sacred object. When Chaim Weizmann, later Israel’s first president, questioned Rothschild, the Parisian was clear that “his purpose was to uncover the Ark of the Covenant, which he believed was buried there.” He added to Weizmann: “Excavations be damned, it’s possession that counts.”

Like de Saulcy before him, Weill uncovered no treasure, and his assertion that he had found early royal Judean tombs was later dismissed by most scholars. His efforts, however, were cut short by the start of World War I, which forced all British and French citizens to leave Jerusalem. Shortly before that crisis, a group of Jewish Europeans, inspired both by Weill’s dig and Zionism, founded the Society for the Reclamation of Antiquities.

Firing imaginations: The pool of Bethesda, Jerusalem, taken between 1860 to 1890
Credit: Library of Congress, Wikimedia Commons

Though short-lived, it would serve as the seed for what became the Israel Exploration Society, Judaism’s answer to the question Smilanski posed in 1912.

After World War I, when the British replaced the Ottomans as Jerusalem’s overseer, secular Zionists retained a distaste for what many considered a medieval and superstitious place ill-suited as the capital of a modern socialist state. (“I would not accept the Old City even if they gave it to me for free,” Weizmann declared in the 1930s).

Yet there was no denying the power that excavated sites like the Tomb of the Kings and the City of David exerted over Jewish visitors. Biblical archaeology had established physical proof of an ancient Jewish tie to the city. The Holocaust and the 1948 war would intensify that emotional attachment to Jerusalem.

When East Jerusalem fell to Israeli control in 1967, the Christian archaeologists who had dominated the city’s underground for a century were replaced with Jewish excavators. They turned digs in and around the Old City into a national obsession, but they were simply expanding what their predecessors had begun. If you venture beneath Jerusalem today, you will still find traces of the rough-cut tunnels and passages made by those Western Christians who helped turn Jerusalem from a small and dusty pilgrimage town into a major tourist destination that eventually became Israel’s capital—and the world’s most contested city

Andrew Lawler is an American journalist and author of the recently released “Under Jerusalem: The Buried History of the World’s Most Contested City”.